Werkwoorden vervoegen
meevallen
Tegenwoordige tijd meevallen
Ik val mee/meeval
Jij valt mee/meevalt
val mee
U valt mee/meevalt
Hij/Zij/Het valt mee/meevalt
Wij vallen mee/meevallen
Jullie vallen mee/meevallen
Zij vallen mee/meevallen
Verleden tijd van meevallen
Ik viel mee/meeviel
Jij/U viel mee/meeviel
Hij/Zij/Het viel mee/meeviel
Wij vielen mee/meevielen
Jullie vielen mee/meevielen
Zij vielen mee/meevielen
Voltooid deelwoord van meevallen
meegevallen
Tegenwoordig deelwoord van meevallen
meevallend