Werkwoorden vervoegen
meespelen
Tegenwoordige tijd meespelen
Ik speel mee/meespeel
Jij speelt mee/meespeelt
speel mee
U meespeelt/speelt mee
Hij/Zij/Het speelt mee/meespeelt
Wij spelen mee/meespelen
Jullie spelen mee/meespelen
Zij spelen mee/meespelen
Verleden tijd van meespelen
Ik speelde mee/meespeelde
Jij/U speelde mee/meespeelde
Hij/Zij/Het speelde mee/meespeelde
Wij speelden mee/meespeelden
Jullie speelden mee/meespeelden
Zij speelden mee/meespeelden
Voltooid deelwoord van meespelen
meegespeeld
Tegenwoordig deelwoord van meespelen
meespelend