Werkwoorden vervoegen
mandateren
Tegenwoordige tijd mandateren
Ik mandateer
Jij mandateert
mandateer jij?
U mandateert
Hij/Zij/Het mandateert
Wij mandateren
Jullie mandateren
Zij mandateren
Verleden tijd van mandateren
Ik mandateerde
Jij/U mandateerde
Hij/Zij/Het mandateerde
Wij mandateerden
Jullie mandateerden
Zij mandateerden
Voltooid deelwoord van mandateren
gemandateerd
Tegenwoordig deelwoord van mandateren
mandaterend