Werkwoorden vervoegen
majoreren
Tegenwoordige tijd majoreren
Ik majoreer
Jij majoreert
majoreer jij?
U majoreert
Hij/Zij/Het majoreert
Wij majoreren
Jullie majoreren
Zij majoreren
Verleden tijd van majoreren
Ik majoreerde
Jij/U majoreerde
Hij/Zij/Het majoreerde
Wij majoreerden
Jullie majoreerden
Zij majoreerden
Voltooid deelwoord van majoreren
gemajoreerd
Tegenwoordig deelwoord van majoreren
majorerend