Werkwoorden vervoegen
kwijtschelden
Tegenwoordige tijd kwijtschelden
Ik scheld kwijt
Jij scheldt kwijt
scheld jij kwijt?
U scheldt kwijt
Hij/Zij/Het scheldt kwijt
Wij schelden kwijt
Jullie schelden kwijt
Zij schelden kwijt
Verleden tijd van kwijtschelden
Ik schold kwijt
Jij/U schold kwijt
Hij/Zij/Het schold kwijt
Wij scholden kwijt
Jullie scholden kwijt
Zij scholden kwijt
Voltooid deelwoord van kwijtschelden
kwijtgescholden
Tegenwoordig deelwoord van kwijtschelden
kwijtscheldend