Werkwoorden vervoegen
jureren
Tegenwoordige tijd jureren
Ik jureer
Jij jureert
jureer jij?
U jureert
Hij/Zij/Het jureert
Wij jureren
Jullie jureren
Zij jureren
Verleden tijd van jureren
Ik jureerde
Jij/U jureerde
Hij/Zij/Het jureerde
Wij jureerden
Jullie jureerden
Zij jureerden
Voltooid deelwoord van jureren
gejureerd
Tegenwoordig deelwoord van jureren
jurerend