Werkwoorden vervoegen
jongleren
Tegenwoordige tijd jongleren
Ik jongleer
Jij jongleert
jongleer jij?
U jongleert
Hij/Zij/Het jongleert
Wij jongleren
Jullie jongleren
Zij jongleren
Verleden tijd van jongleren
Ik jongleerde
Jij/U jongleerde
Hij/Zij/Het jongleerde
Wij jongleerden
Jullie jongleerden
Zij jongleerden
Voltooid deelwoord van jongleren
gejongleerd
Tegenwoordig deelwoord van jongleren
jonglerend