Werkwoorden vervoegen
iriseren
Tegenwoordige tijd iriseren
Ik iriseer
Jij iriseert
iriseer jij?
U iriseert
Hij/Zij/Het iriseert
Wij iriseren
Jullie iriseren
Zij iriseren
Verleden tijd van iriseren
Ik iriseerde
Jij/U iriseerde
Hij/Zij/Het iriseerde
Wij iriseerden
Jullie iriseerden
Zij iriseerden
Voltooid deelwoord van iriseren
geïriseerd
Tegenwoordig deelwoord van iriseren
iriserend