Werkwoorden vervoegen
inbusselen
Tegenwoordige tijd inbusselen
Ik bussel in
Jij busselt in
bussel jij in?
U busselt in
Hij/Zij/Het busselt in
Wij busselen in
Jullie busselen in
Zij busselen in
Verleden tijd van inbusselen
Ik busselde in
Jij/U busselde in
Hij/Zij/Het busselde in
Wij busselden in
Jullie busselden in
Zij busselden in
Voltooid deelwoord van inbusselen
ingebusseld
Tegenwoordig deelwoord van inbusselen
inbusselend