Werkwoorden vervoegen
imputeren
Tegenwoordige tijd imputeren
Ik imputeer
Jij imputeert
imputeer jij?
U imputeert
Hij/Zij/Het imputeert
Wij imputeren
Jullie imputeren
Zij imputeren
Verleden tijd van imputeren
Ik imputeerde
Jij/U imputeerde
Hij/Zij/Het imputeerde
Wij imputeerden
Jullie imputeerden
Zij imputeerden
Voltooid deelwoord van imputeren
geïmputeerd
Tegenwoordig deelwoord van imputeren
imputerend