Werkwoorden vervoegen
improviseren
Tegenwoordige tijd improviseren
Ik improviseer
Jij improviseert
improviseer jij?
U improviseert
Hij/Zij/Het improviseert
Wij improviseren
Jullie improviseren
Zij improviseren
Verleden tijd van improviseren
Ik improviseerde
Jij/U improviseerde
Hij/Zij/Het improviseerde
Wij improviseerden
Jullie improviseerden
Zij improviseerden
Voltooid deelwoord van improviseren
geïmproviseerd
Tegenwoordig deelwoord van improviseren
improviserend