Werkwoorden vervoegen
immatriculeren
Tegenwoordige tijd immatriculeren
Ik immatriculeer
Jij immatriculeert
immatriculeer jij?
U immatriculeert
Hij/Zij/Het immatriculeert
Wij immatriculeren
Jullie immatriculeren
Zij immatriculeren
Verleden tijd van immatriculeren
Ik immatriculeerde
Jij/U immatriculeerde
Hij/Zij/Het immatriculeerde
Wij immatriculeerden
Jullie immatriculeerden
Zij immatriculeerden
Voltooid deelwoord van immatriculeren
geïmmatriculeerd
Tegenwoordig deelwoord van immatriculeren
immatriculerend