Werkwoorden vervoegen
ijken
Tegenwoordige tijd ijken
Ik ijk
Jij ijkt
ijk jij?
U ijkt
Hij/Zij/Het ijkt
Wij ijken
Jullie ijken
Zij ijken
Verleden tijd van ijken
Ik ijkte
Jij/U ijkte
Hij/Zij/Het ijkte
Wij ijkten
Jullie ijkten
Zij ijkten
Voltooid deelwoord van ijken
geijkt
Tegenwoordig deelwoord van ijken
ijkend