Werkwoorden vervoegen
grimeren
Tegenwoordige tijd grimeren
Ik grimeer
Jij grimeert
grimeer jij?
U grimeert
Hij/Zij/Het grimeert
Wij grimeren
Jullie grimeren
Zij grimeren
Verleden tijd van grimeren
Ik grimeerde
Jij/U grimeerde
Hij/Zij/Het grimeerde
Wij grimeerden
Jullie grimeerden
Zij grimeerden
Voltooid deelwoord van grimeren
gegrimeerd
Tegenwoordig deelwoord van grimeren
grimerend