Werkwoorden vervoegen
wateren
Tegenwoordige tijd wateren
Ik water
Jij watert
water jij?
U watert
Hij/Zij/Het watert
Wij wateren
Jullie wateren
Zij wateren
Verleden tijd van wateren
Ik waterde
Jij/U waterde
Hij/Zij/Het waterde
Wij waterden
Jullie waterden
Zij waterden
Voltooid deelwoord van wateren
gewaterd
Tegenwoordig deelwoord van wateren
waterend