Werkwoorden vervoegen
wassen (met was bestrijken)
Tegenwoordige tijd wassen
Ik was
Jij wast
was jij?
U wast
Hij/Zij/Het wast
Wij wassen
Jullie wassen
Zij wassen
Verleden tijd van wassen
Ik waste
Jij/U waste
Hij/Zij/Het waste
Wij wasten
Jullie wasten
Zij wasten
Voltooid deelwoord van wassen
gewast
Tegenwoordig deelwoord van wassen
wassend