Werkwoorden vervoegen
emitteren
Tegenwoordige tijd emitteren
Ik emitteer
Jij emitteert
emitteer jij?
U emitteert
Hij/Zij/Het emitteert
Wij emitteren
Jullie emitteren
Zij emitteren
Verleden tijd van emitteren
Ik emitteerde
Jij/U emitteerde
Hij/Zij/Het emitteerde
Wij emitteerden
Jullie emitteerden
Zij emitteerden
Voltooid deelwoord van emitteren
geëmitteerd
Tegenwoordig deelwoord van emitteren
emitterend