Werkwoorden vervoegen
friseren
Tegenwoordige tijd friseren
Ik friseer
Jij friseert
friseer jij?
U friseert
Hij/Zij/Het friseert
Wij friseren
Jullie friseren
Zij friseren
Verleden tijd van friseren
Ik friseerde
Jij/U friseerde
Hij/Zij/Het friseerde
Wij friseerden
Jullie friseerden
Zij friseerden
Voltooid deelwoord van friseren
gefriseerd
Tegenwoordig deelwoord van friseren
friserend