Werkwoorden vervoegen
frankeren
Tegenwoordige tijd frankeren
Ik frankeer
Jij frankeert
frankeer jij?
U frankeert
Hij/Zij/Het frankeert
Wij frankeren
Jullie frankeren
Zij frankeren
Verleden tijd van frankeren
Ik frankeerde
Jij/U frankeerde
Hij/Zij/Het frankeerde
Wij frankeerden
Jullie frankeerden
Zij frankeerden
Voltooid deelwoord van frankeren
gefrankeerd
Tegenwoordig deelwoord van frankeren
frankerend