Werkwoorden vervoegen
fotograferen
Tegenwoordige tijd fotograferen
Ik fotografeer
Jij fotografeert
fotografeer jij?
U fotografeert
Hij/Zij/Het fotografeert
Wij fotograferen
Jullie fotograferen
Zij fotograferen
Verleden tijd van fotograferen
Ik fotografeerde
Jij/U fotografeerde
Hij/Zij/Het fotografeerde
Wij fotografeerden
Jullie fotografeerden
Zij fotografeerden
Voltooid deelwoord van fotograferen
gefotografeerd
Tegenwoordig deelwoord van fotograferen
fotograferend