Werkwoorden vervoegen
fluorideren
Tegenwoordige tijd fluorideren
Ik fluorideer
Jij fluorideert
fluorideer jij?
U fluorideert
Hij/Zij/Het fluorideert
Wij fluorideren
Jullie fluorideren
Zij fluorideren
Verleden tijd van fluorideren
Ik fluorideerde
Jij/U fluorideerde
Hij/Zij/Het fluorideerde
Wij fluorideerden
Jullie fluorideerden
Zij fluorideerden
Voltooid deelwoord van fluorideren
gefluorideerd
Tegenwoordig deelwoord van fluorideren
fluoriderend