Werkwoorden vervoegen
emaneren
Tegenwoordige tijd emaneren
Ik emaneer
Jij emaneert
emaneer jij?
U emaneert
Hij/Zij/Het emaneert
Wij emaneren
Jullie emaneren
Zij emaneren
Verleden tijd van emaneren
Ik emaneerde
Jij/U emaneerde
Hij/Zij/Het emaneerde
Wij emaneerden
Jullie emaneerden
Zij emaneerden
Voltooid deelwoord van emaneren
geëmaneerd
Tegenwoordig deelwoord van emaneren
emanerend