Werkwoorden vervoegen
doctoreren
Tegenwoordige tijd doctoreren
Ik doctoreer
Jij doctoreert
doctoreer jij?
U doctoreert
Hij/Zij/Het doctoreert
Wij doctoreren
Jullie doctoreren
Zij doctoreren
Verleden tijd van doctoreren
Ik doctoreerde
Jij/U doctoreerde
Hij/Zij/Het doctoreerde
Wij doctoreerden
Jullie doctoreerden
Zij doctoreerden
Voltooid deelwoord van doctoreren
gedoctoreerd
Tegenwoordig deelwoord van doctoreren
doctorerend