Werkwoorden vervoegen
decreteren
Tegenwoordige tijd decreteren
Ik decreteer
Jij decreteert
decreteer jij?
U decreteert
Hij/Zij/Het decreteert
Wij decreteren
Jullie decreteren
Zij decreteren
Verleden tijd van decreteren
Ik decreteerde
Jij/U decreteerde
Hij/Zij/Het decreteerde
Wij decreteerden
Jullie decreteerden
Zij decreteerden
Voltooid deelwoord van decreteren
gedecreteerd
Tegenwoordig deelwoord van decreteren
decreterend