Werkwoorden vervoegen
copuleren
Tegenwoordige tijd copuleren
Ik copuleer
Jij/U copuleert
Hij/Zij/Het copuleert
Wij copuleren
Jullie copuleren
Zij copuleren
Verleden tijd van copuleren
Ik copuleerde
Jij/U copuleerde
Hij/Zij/Het copuleerde
Wij copuleerden
Jullie copuleerden
Zij copuleerden
Voltooid deelwoord van copuleren
gecopuleerd
Tegenwoordig deelwoord van copuleren
copulerend