Werkwoorden vervoegen
concurreren
Tegenwoordige tijd concurreren
Ik concurreer
Jij concurreert
concurreer
U concurreert
Hij/Zij/Het concurreert
Wij concurreren
Jullie concurreren
Zij concurreren
Verleden tijd van concurreren
Ik concurreerde
Jij/U concurreerde
Hij/Zij/Het concurreerde
Wij concurreerden
Jullie concurreerden
Zij concurreerden
Voltooid deelwoord van concurreren
geconcurreerd
Tegenwoordig deelwoord van concurreren
concurrerend