Werkwoorden vervoegen
budgetteren
Tegenwoordige tijd budgetteren
Ik budgetteer
Jij budgetteert
budgetteer jij?
U budgetteert
Hij/Zij/Het budgetteert
Wij budgetteren
Jullie budgetteren
Zij budgetteren
Verleden tijd van budgetteren
Ik budgetteerde
Jij/U budgetteerde
Hij/Zij/Het budgetteerde
Wij budgetteerden
Jullie budgetteerden
Zij budgetteerden
Voltooid deelwoord van budgetteren
gebudgetteerd
Tegenwoordig deelwoord van budgetteren
budgetterend