Werkwoorden vervoegen
bommen
Tegenwoordige tijd bommen
Ik bom
Jij bomt
bom jij?
U bomt
Hij/Zij/Het bomt
Wij bommen
Jullie bommen
Zij bommen
Verleden tijd van bommen
Ik bomde
Jij/U bomde
Hij/Zij/Het bomde
Wij bomden
Jullie bomden
Zij bomden
Voltooid deelwoord van bommen
gebomd
Tegenwoordig deelwoord van bommen
bommend