Werkwoorden vervoegen
biologeren
Tegenwoordige tijd biologeren
Ik biologeer
Jij biologeert
biologeer jij?
U biologeert
Hij/Zij/Het biologeert
Wij biologeren
Jullie biologeren
Zij biologeren
Verleden tijd van biologeren
Ik biologeerde
Jij/U biologeerde
Hij/Zij/Het biologeerde
Wij biologeerden
Jullie biologeerden
Zij biologeerden
Voltooid deelwoord van biologeren
gebiologeerd
Tegenwoordig deelwoord van biologeren
biologerend