Werkwoorden vervoegen
bezinken
Tegenwoordige tijd bezinken
Ik bezink
Jij bezinkt
bezink jij?
U bezinkt
Hij/Zij/Het bezinkt
Wij bezinken
Jullie bezinken
Zij bezinken
Verleden tijd van bezinken
Ik bezonk
Jij/U bezonk
Hij/Zij/Het bezonk
Wij bezonken
Jullie bezonken
Zij bezonken
Voltooid deelwoord van bezinken
bezonken
Tegenwoordig deelwoord van bezinken
bezinkend