Werkwoorden vervoegen
bevolken
Tegenwoordige tijd bevolken
Ik bevolk
Jij bevolkt
bevolk jij?
U bevolkt
Hij/Zij/Het bevolkt
Wij bevolken
Jullie bevolken
Zij bevolken
Verleden tijd van bevolken
Ik bevolkte
Jij/U bevolkte
Hij/Zij/Het bevolkte
Wij bevolkten
Jullie bevolkten
Zij bevolkten
Voltooid deelwoord van bevolken
bevolkt
Tegenwoordig deelwoord van bevolken
bevolkend