Werkwoorden vervoegen
beboeten
Tegenwoordige tijd beboeten
Ik beboet
Jij beboet
beboet jij?
U beboet
Hij/Zij/Het beboet
Wij beboeten
Jullie beboeten
Zij beboeten
Verleden tijd van beboeten
Ik beboette
Jij/U beboette
Hij/Zij/Het beboette
Wij beboetten
Jullie beboetten
Zij beboetten
Voltooid deelwoord van beboeten
beboet
Tegenwoordig deelwoord van beboeten
beboetend