Werkwoorden vervoegen
auditeren
Tegenwoordige tijd auditeren
Ik auditeer
Jij auditeert
auditeer jij?
U auditeert
Hij/Zij/Het auditeert
Wij auditeren
Jullie auditeren
Zij auditeren
Verleden tijd van auditeren
Ik auditeerde
Jij/U auditeerde
Hij/Zij/Het auditeerde
Wij auditeerden
Jullie auditeerden
Zij auditeerden
Voltooid deelwoord van auditeren
geauditeerd
Tegenwoordig deelwoord van auditeren
auditerend