Werkwoorden vervoegen
assoneren
Tegenwoordige tijd assoneren
Ik assoneer
Jij assoneert
assoneer jij?
U assoneert
Hij/Zij/Het assoneert
Wij assoneren
Jullie assoneren
Zij assoneren
Verleden tijd van assoneren
Ik assoneerde
Jij/U assoneerde
Hij/Zij/Het assoneerde
Wij assoneerden
Jullie assoneerden
Zij assoneerden
Voltooid deelwoord van assoneren
geassoneerd
Tegenwoordig deelwoord van assoneren
assonerend