Werkwoorden vervoegen
asfalteren
Tegenwoordige tijd asfalteren
Ik asfalteer
Jij asfalteert
asfalteer jij?
U asfalteert
Hij/Zij/Het asfalteert
Wij asfalteren
Jullie asfalteren
Zij asfalteren
Verleden tijd van asfalteren
Ik asfalteerde
Jij/U asfalteerde
Hij/Zij/Het asfalteerde
Wij asfalteerden
Jullie asfalteerden
Zij asfalteerden
Voltooid deelwoord van asfalteren
geasfalteerd
Tegenwoordig deelwoord van asfalteren
asfalterend