Werkwoorden vervoegen
afwaarderen
Tegenwoordige tijd afwaarderen
Ik waardeer af
Jij waardeert af
waardeer jij af?
U waardeert af
Hij/Zij/Het waardeert af
Wij waarderen af
Jullie waarderen af
Zij waarderen af
Verleden tijd van afwaarderen
Ik waardeerde af
Jij/U waardeerde af
Hij/Zij/Het waardeerde af
Wij waardeerden af
Jullie waardeerden af
Zij waardeerden af
Voltooid deelwoord van afwaarderen
afgewaardeerd
Tegenwoordig deelwoord van afwaarderen
afwaarderend