Werkwoorden vervoegen
afbeelden
Tegenwoordige tijd afbeelden
Ik beeld af
Jij beeldt af
beeld jij af?
U beeldt af
Hij/Zij/Het beeldt af
Wij beelden af
Jullie beelden af
Zij beelden af
Verleden tijd van afbeelden
Ik beeldde af
Jij/U beeldde af
Hij/Zij/Het beeldde af
Wij beeldden af
Jullie beeldden af
Zij beeldden af
Voltooid deelwoord van afbeelden
afgebeeld
Tegenwoordig deelwoord van afbeelden
afbeeldend