Werkwoorden vervoegen
absolveren
Tegenwoordige tijd absolveren
Ik absolveer
Jij absolveert
absolveer jij?
U absolveert
Hij/Zij/Het absolveert
Wij absolveren
Jullie absolveren
Zij absolveren
Verleden tijd van absolveren
Ik absolveerde
Jij/U absolveerde
Hij/Zij/Het absolveerde
Wij absolveerden
Jullie absolveerden
Zij absolveerden
Voltooid deelwoord van absolveren
geabsolveerd
Tegenwoordig deelwoord van absolveren
absolverend