Werkwoorden vervoegen
aanvlijen
Tegenwoordige tijd aanvlijen
Ik vlij aan
Jij vlijt aan
vlij jij aan?
U vlijt aan
Hij/Zij/Het vlijt aan
Wij vlijen aan
Jullie vlijen aan
Zij vlijen aan
Verleden tijd van aanvlijen
Ik vlijde aan
Jij/U vlijde aan
Hij/Zij/Het vlijde aan
Wij vlijden aan
Jullie vlijden aan
Zij vlijden aan
Voltooid deelwoord van aanvlijen
aangevlijd
Tegenwoordig deelwoord van aanvlijen
aanvlijend