Gepubliceerd op 31-08-2018

AFTEREN (1)

betekenis & definitie

Afteren (teerde af, heeft en is afgeteerd), (dicht.) kaalvreten;

— (van eene natuurwerking, ziekte, zorg, kwelling enz.) iem. of iets allengs doen uitteren, vergaan: eene slepende koorts had hem geheel afgeteerd;
— (dicht.) door ziekte, zorg of kwelling allengs uitteren of vergaan: toch had ik hem in stugge smart de bloem zijns levens af zien teren;
— afgeteerd, vermagerd;
— zich afteren, zich verteren, zich door onthouding, door zorg of kwelling uitteren, uitputten: ijdel teert ge u af in 't waken, in ’t gebed en ziels- en lichaamsleed.

< >