(trommelde af, heeft afgetrommeld),
1. (krijgsw.) bij trommelslag in het openbaar bekendmaken, afkondigen : het bevel werd op de hoeken der straten afgetrommeld;
2. (een muziekstuk) haastig en zonder veel zorg op de piano afspelen: wat heb je dat stuk afgetrommeld?
3. (Zuidn.) iem. afrossen; (ook) hem erg bedriegen;
4. (bijent.) een bijenvolk uit een kast of korf in een andere overbrengen door ze met de openingen op elkaar te plaatsen en daarna op de onderste, waarin de bijen zijn, te kloppen.