Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Gepubliceerd op 10-04-2020

Trots

betekenis & definitie

Sinds de Lutherbijbel in het Nederlands is vertaald, komt het zelfstandige naamwoord trots in onze taal voor in de betekenis: hoogmoed, overmatig gevoel van eigenwaarde, verwatenheid. Het werd ook gebezigd voor de uit hoogmoed voortkomende honende bejegening en betekende dus ook: kwetsend woord, smaad.

Men kon iemand een trots aandoen en bij Hooft leest men: hij deed dit om den Koning eenen trots te spelen, dus: om de koning te grieven, te beledigen. Vandaar zegswijzen als: met een trots: dreigend en ten trots van iemand: om iemand uit te dagen. In een oud geschrift leest men dat een krijgsman op de wal ener belegerde stad bleef staan ‘den vijandt ten trotse’. Daar is trots al bijna het voorzetsel ondanks, dat wij kennen in zinnen als: trots alle gevaren hield hij stand.