Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Gepubliceerd op 10-04-2020

Troost

betekenis & definitie

Het Nederlandse troost is verwant met trouw, Duits treu, Engels true, Zweeds trygg. De eigenlijke betekenis van die woorden is: vast, zeker, sterk.

Ons woord troost kwam dan ook vroeger voor in de betekenis: hulp, bijstand, bijvoorbeeld bij Hooft. Een oude zegswijze luidt: een goed kind is zijns vaders troost. Ook daar betekent troost: steun. Een andere uitdrukking was: Geduld is lijdens troost: de enige weg die ons bij rampen openstaat is de weg van het geduld. In de 80-jarige oorlog maakte men daarvan met een toespeling op het beroemde beleg: Geduld is Leidens troost. Breero schrijft in de Spaansche Brabander: Vadertjes neus is moertjes troost (zekerheid): Je hebt pas zekerheid als iemand vóór je staat, moeder is pas gerust als vader z’n neus weer laat zien. De betekenis werd later: verwachting, vertrouwen, bemoediging en dan: verkwikking, lafenis. Men spreekt van een bakje ofkommetje troost voor: koffie en in de Zaan noemt men de (goedkope) bokking: armelui’s troost.