(Fr. arts, 1834— 1881). Ziekte van R.,
1. a. plaatselijke vaatvernauwing, vooral aan de ledematen (dode vingers en tenen); b. plaatselijke asphyxie in de haarvaten, vooral aan de vingers, tenen en oren, die blauw, koud en gezwollen zijn; c. plaatselijk afsterven der asphyctische gedeelten, veelal op symmetrische plaatsen; syn. gangreen van R., symmetrisch gangreen;
2. verlamming der keelspieren na bof.