(Lat.), knoopje, knobbeltje. N.
Albini, knobbeltje aan de hartkleppen van pasgeboren kinderen. N. chordae vocalis, zie Sangerknötchen. Nóduli laqueati pilórum (laquéo, verstrikken; pilus, haar), lissen in het hoofd- of baardhaar, waarin vreemde lichamen verstrikt kunnen zijn; syn. trichonodosis. Nóduli lymphatici, lympheknobbels; syn. foiliculi lymphatici. Nóduli lymphatici aggregati, opeengehoopte lympheknobbels; syn. Plaques van Peyer.
Nóduli lymphatici llenis (lien, milt), = lichaampjes van M a l p i g h i (zie ald.). Nódulus neurentéricus, gebied van celvorming in het bevruchte ei, waar de stria primitiva begint. Syn. knoop van Hensen. Nóduli vaginales, zetpillen voor de schede. N. valvulae semilunaris (Arantii), knobbeltjes op de vrije rand der halvemaanvormige hartkleppen. N. vérmis, knobbeltje van de (onderste) worm der kleine hersenen,