Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 26-06-2020

Musculus

betekenis & definitie

(verkleinw. van mus, muis, omdat vele spieren op een gevilde muis gelijken), spier. M. abdúcens oculi, = M. rectus lateralis.

M. abductor annularis, = M. interosseus dorsalis digitil manus. M. abductor digiti minimi, afvoerder van de pink; van het os pisiforme en lig. carpi transversum naar het eerste kootje van de pink. M. abductor digiti pedis quinti, afvoerder van de kleine teen; van de processus lateralis en medialis van het tuber calcanei en het peesblad der voetzool naar de tuberositas ossis metatarsili en het eerste kootje van de kleine teen. M. abductor hallucis s. adductor hallucis Cruveilhier, afvoerder van de grote teen; van het lig. laciniatum, de proc. medialis van het tuber calcanei en het os naviculare naar de basis van het eerste kootje van de grote teen. M. abductor obliquus Cruveilhier, schuine afvoerder; het middenwaartse gedeelte van de M. flexor hallucis brevis. M. abductor póllicis brevis s. externus, korte afvoerder van de duim; van het tuberculum ossis multanguli majoris en lig. carpi transversum naar het radiale sesambeen en het eerste kootje van de duim.

M. abductor póllicis longus, lange afvoerder van de duim; van de achterzijde van het spaakbeen en de membrana interossea naar de basis van het eerste middelhandsbeen. M. acceierator urinae, versneller van de urine = M. bulbo-cavernosus. M. addúcens óculi, = M. rectus medialis. M. adductor anguli oris, = M. incisivus. M. adductor brevis, korte toevoerende spier (van de dij); van de grens tussen de bovenste en onderste tak van het schaambeen naar het labium mediale der linea aspera van het dijbeen. M. adductor héllucis, aanvoerende spier van de grote teen, met twee hoofden; 1e het caput obliquum, schuine hoofd: van het teerlingbeen, het lig. plantare longum, de kant van het derde wigvormige been, de bases van het tweede en derde middelvoetsbeen, en 2e het caput transversum, dwarse hoofd: van het derde tot vijfde middelvoetsbeengewricht naar het zijdelingse sesambeen en het eerste kootje van de grote teen.

M. adductor (femoris) longuss. mediuss. secundus, lange aanvoerende spier van de dij; van het schaambeen naar het labium mediale van de linea aspera van het dijbeen. M. adductor (femoris) magnus, grote aanvoerende spier van de dij; van de tuberositas ossis ischii en de onderste tak van het zitbeen naar het labium mediale van de linea aspera van het dijbeen. M. adductor (fémoris) minimus s. tertius, kleinste aan voerende spier van de dij; van de grens tussen de onderste zitbeens- en onderste schaambeenstak naar het labium mediale van de linea aspera van het dijbeen. M. adductor póllicis, aanvoerder van de duim; van het derde (ook het tweede en vijfde) middelhandsbeen naar het ulnaire sesambeen van het middelhandsduimgewricht. M. amatórius (amator, minnaar; dus lonkspier), = M. rectus medialis. M. anconaeus brevis s. externus, korte, buitenste elleboogspier; het buitenste hoofd van de M. triceps brachii.

M. anconaeus internus, binnenste elleboogspier; het binnenste hoofd van de m. triceps brachii. M. anconaeus longus, lange elleboogspier; het lange hoofd van de M. triceps brachii. M. anconaeus quartus, vierde elleboogspier, van de buitenste epicondylus van het opperarmbeen naar de achtervlakte van de ellepijp. M. angularis oris inférior, benedenste hoekspier van de mond, = M. triangularis. M. antitragicus, spier van de antitragus (zie ald.); van de cauda helicis der oorschelp naar de rugzijde van de antitragus. M. a po neuroticus, = M. tensor fasciae latae.

Musculi arrectóres pilórum, oprichtspieren der haren; kleine gladvezelige spiertjes in de lederhuid, die zich aan de haarzakken vasthechten en de haren oprichten (kippevel). Musculi articulares, gewrichtsspieren, spanners der gewrichtsbeurzen. M. articularis génu, gewrichtsspier van de knie; van de voorzijde van het dijbeen naar de gewrichtsbeurs van de knie. M. arycorniculatus obliquus, = M. arytaenoideus obliquus. M. ary-epiglótticus, van de processus muscularis van het schenkkankraakbeen naar de zijrand van het strotklepje aan de tegengestelde zijde; syn. M. arytaenoideus obliquus, M. thyreoaryepiglotticus.

M. arytaenoideus obliquus, schuine schenkkanspier, = M. ary-epiglotticus. M. arytaenoideus transvérsus, dwarse schenkkanspier; tussen de achterzijde der beide schenkkankraakbeenderen. M. attóllens aurlculae, opheffer van de oorschelp, = M. auricularis sup. M. attrahens auriculae, = M. auricularis ant. M. auricularis ant., post., sup., voorste, achterste, bovenste oorspier, resp. ontspringende van het siaap-peesvlies, de pars mastoidea van het slaapbeen en de galea (zie ald.); alle zich vasthechtende aan de oorschelp. M. azygos pharyngis, ongepaarde spier van de keelholte, van het tuberculum pharyngeum naar de achterwand der keelholte.

M. azygos uvulae, = M. uvulae. M. basiog lóssus, vroegere benaming voor het gedeelte van de m. hyoglossus, dat aan het lichaam, de basis van het tongbeen ontspringt. M. biceps brachii, tweehoofdige armspier; het lange hoofd, caput longum, van de tuberositas supraglenoidalis en het labrum glenoidale van het schouderblad; het korte hoofd, caput breve, van het ravenbek-uitsteeksel; aanhechting aan de tuberositas van het spaakbeen. M. biceps fémoris, tweehoofdige dijspier; van de zitbeensknobbel en het labium laterale van de linea aspera van het dijbeen naar het hoofdje van het kuitbeen. M. biceps surae, = M. gastrocnemius. Múscuii bipennati, dubbel gevederde spieren, met een peesblad in het midden, waarvan de spiervezel in twee schuine richtingen uitgaan; vgl.

Musculi unipennati. M. bivénter cérvicis, tweebuikige nekspier; vroegere benaming van het mediale deel van de M. semispinalis capitis. M. bivénter (m an d I b u lae), = M. digastricus. M. brachialis, opperarmspier; van de buitenvlakte der onderste helft van het opperarmbeen en de beursband van het elleboogsgewricht naar de tuberositas van de ellepijp. M. brachioradialis, opperarmspaakbeenspier; van de buitenribbe van het opperarmbeen en het septum intermusculare laterale naar de margo volaris van het spaakbeen boven de proc. styloideus.M. bronchooesophagéus, longpijp-slokdarmspier, gladvezelige spierbundel van de linker longpijp naar de lengtespierlaag van de slokdarm. M.

Brueckii, de kringvezels van de M. ciliaris. M. buccinitor (buccina, herdershoorn), wangspier, trompetterspier; van de buitenvlakte van de proc. alveolaris en de raphe pterygomandibularis naar de beide lippen. M. bucco-pharýngeus, mond-keelholtespier, = M. constrictor pharyngis. M. buIbo-cavernósus, bij de man van de tunica albuginea van de bulbus urethrae naar de corpora cavernosa van het lid en de urinebuis; bij de vrouw van de fascia perinea naar de kittelaar, de bulbus vestibuli en de voorhof der schede. M. canlnus, van de fossa canina naar de mondhoek. M. céphalo-pharýngeus, zie M. constrictor pharyngis sup.

M. cerato-cricoideus, zie M. crico-arytaenoideus post. M. c e r a t o-g I o s s u s, vroegere benaming van de vezels van de m.hyoglossus, die van de grote hoorn van het tongbeen komen. M. ceratopharýngeus, zie M. constrictor pharyngis medius. M. chondroglóssus, kraakbeen-tongspier, van de kleine hoorn van het tongbeen naar de tong. M. chondropharyngeus, = M. constrictor pharyngis medius. M. cilidris, gladvezelige spier rondom de buitenvlakte van het corpus ciliare; bestaat uit cirkelvezels (fibrae circulates (Muelleri) en straalvezels (fibrae meridionales Brueckii).

M. ciIiéris inf. et sup., pars palpebralis (ooglidgedeelte) van de M. orbicularis oculi. M. ciliaris Riolani, het nabij de randen der oogleden liggend gedeelte der mm. ciliares inf. et sup. M. coccygeus, staartbeenspier; rudimentaire spier tussen de spina ossis ischii en de zijvlakte van het stuitbeen. M. compléxus major, grote samengestelde spier; zijgedeelte van de M. semispinalis capitis; vgl. M. biventer cervicis. M. compréssor bulbi uréthrae, = M. bulbo-cavernosus.

M. compréssor narium, samendrukker der neusgaten, het dwarse gedeelte van de M. nasalis. M. compréssor uréthrae, = M. sphincter membranaceus. M. constrictorcunni, samensnoerder van de ingang der schede; de M. bulbocavernosus bij de vrouw. M. constrictor pharyngis (samensnoerder der keelholte) inf., een deel ontspringt aan het ringkraakbeen (M. crico-pharyngeus), een ander deel aan het schild kraakbeen (M. thyreo-pharyngeus) en het bindweefsel tussen beide kraakbeenderen, naar de achterste middellijn der keelholte. M. constrictor pharyngis medius, van de grote hoorn (M. ceratopharyngeus) en de kleine hoorn (M. chondropharyngeus) naar de achterste middellijn der keelholte. M. constrictor pharyngis sup., van de binnenplaat van de processus pterygoideus (M. pterygo-pharyngeus), van de raphe pterygo-mandibularis (M. buccopharyngeus), van de linea mylohyoidea mandibulae (M. mylo-pharyngeus) en van de M. transversus linguae (M. glosso-pharyngeus) naar de achterste middellijn der keelholte.

M. córaco-brachialis, ravenbeksarmspier; van het ravenbeksuitsteeksel naar de crista tubercuii minoris van het opperarmbeen. M. corrugator supercilii s. glabéllae, wenkbrauwfronser; van het voorhoofdsbeen boven- en buitenwaarts naar de huid boven de wenkbrauwen. M. cremaster van de bovenrand van de liesband en de schede van de M. rectus abdominis, om de zaadbal heen, die bij samentrekking van de spier omhoog wordt geheven; vgl. Cremasterreflex. M. crico-arytaenoideus laterélis, van het ringkraakbeen naar de proc. muscularis van het schenkkankraakbeen. M. cricoarytaenoideus post., van de achterzijde van de plaat van het ringkraakbeen naar de proc. muscularis van het schenkkankraakbeen.

M. crico-pharyngeus, vgl. M. constrictor pharyngis inf. M. crico-thyreoideus, van de boog van het ringkraakbeen naar de benedenrand van het schildkraakbeen. M. cruralis s. crúreus, = M. vastus intermedius. M. cubital is ant. et post, voorste, achterste elleboogspier = M. flexor, extensor carpi ulnaris. M. cucullaris, monnikskapspier = M. trapezius.

M. custos virginum, (Lat., bewaker der maagden), = M. adductor magnus femoris. Musculi cutanei, huidspieren; tegenst. mm. sceleti. M. deltoideuss. deltóides, deltavormige spier; van het sleutelbeen, de schoudertop en de schouderbladsdoorn naar de tuberositas deltoidea humeri. M. depréssor alae nasi, neerdrukker van de neusvleugel, deel van de M. nasalis. M.depréssor anguli oris,=M. triangularis. M. depréssor labii inferióris, = M. quadratus labii inf.

M. depréssor septi (nasi), neerdrukker van het neustussenschot, deel van de M. nasalis. M. déprimens, = M. rectus inferior oculi. M. detrusor urinae, lozer van de urine; de buitenste spierlaag van de blaas. M. digastricus, tweebuikige spier; voorste buik: van de fossa digastrica van de onderkaak; achterste buik: van de incisura mastoidea, verbonden door een tussenpees; syn. M. bivénter. M. dilatator pupillae, verwijder van de pupil; gladvezelige spier met radiair lopende vezels in de achterste grenslaag van het regenboogvlies.

M. dilatator tubae, verwijder van de tuba Eustachii, vezels van de M. tensor veli palatini, die aan de wand der tuba ontspringen. M. dilatator vestibuli larf ngis, = M. thyreoepiglotticus. M. ejaculatorséminis, uitwerper van het zaad, = M. bulbocavernosus. M. epicranius, = M. frontalis + M. occipitalis. M.epitróchleoanconaeus, soms aanwezige spier van de epitrochleus (epicondylus) medialis van het opperarmbeen naar de binnenrand van het olecranon. M. eréctorspinaes. trunci, M.extensordorsi communis.

M. Eustachii, = M. tensor tympani. M. expúlsor linguae, = M. genio-glossus. Müsculi exspiratórii, uitademingsspieren, = mm. intercostalesinterni. M.exténsorbrachii triceps, driehoofdige armstrekker, = M. triceps brachii. M. extensor carpi radialis brevis, longus, korte, lange strekker van de handwortel naar de spaakbeenzijde; de eerste van de epicondylus van het opperarmbeen en het lig. annulare naar de basis van het derde middelhandsbeen; de tweede van de buitenzijde van het opperarmbeen en het septum intermusculare laterale naar de basis van het tweede middelhandsbeen.

M. exténsor carpi ulnaris, strekker van de handwortel naar de ellepijpszijde; ontspringt met de extensor digitorum communis, naar de basis van het vijfde middelhandsbeen. M. exténsor cruris quédriceps, = M. quadriceps femoris. M. exténsor digiti quinti próprius, eigen strekker van de pink; ontspringt tezamen met de M. extensor digitorum communis, naar het peesblad aan de rugzijde van de pink. M. exténsor digitorum communis, gemeenschappelijke vingerstrekker; van de epicondylus lateralis en het peesblad van de onderarm naar de basis der middelen eindkootjes van de tweede tot vijfde vinger. M. exténsor digitorum pedis brevis, korte tenenstrekker; van de zijen bovenvlakte van het hielbeen naar de 1e en 4e pees van de m. extensor digitorum longus. M. exténsor digitorum pedis longus, lange tenenstrekker; van het bovenste deel van het scheenbeen, de vóórkant van het kuitbeen, de membrana interossea, het peesblad van het onderbeen, naar het eerste en tweede kootje van de tweede tot vijfde teen.

M. exténsor dorsi communis, gemeenschappelijke benaming voor alle strekspieren van de rug. M. exténsor hallucis brevis, korte strekker van de grote teen; van de bovenvlakte van het hielbeen naar het eerste kootje van de grote teen. M. exténsor hallucis longus, lange strekker van de grote teen; van de membrana interossea en de facies medialis van het kuitbeen naar het tweede kootje van de grote teen. M. extensor indicis próprius, eigen strekker van de wijsvinger; van de rugzijde van de ellepijp en het lig. interosseum, naar de wijsvingerpees van de gemeenschappelijke vingerstrekker. M. exténsor póllicis brevis, longus, korte, lange duimstrekker; van de membrana interossea en het spaakbeen naar de basis van het eerste duimkootje, resp. het eindkootje. M. exténsor quédriceps, = M. quadriceps femoris.

M. femoralis, = M. vastus intermedius. M. fascialis, = M. sartorius, ook = M. tensor fasciae latae. Musculi fidicinales s. fidicini (fidicinus, tot het snarenspel behorend), tokkelspieren, = musculi lumbricales. M.fléxorcarpi radialis, buiger van de handwortel naar de spaakbeenzijde; van de epicondylus medialis van het opperarmbeen en het peesblad van de onderarm naar de basis van het tweede en derde middelhandsbeen. M. fléxor carpi ulnaris, buiger van de handwortel naar de ellepijpszijde; van de epicondylus medialis, het peesblad van de onderarm (caput ulnare) en van de rugzijde van het olecranon en de rugrand van de ellepijp naar het erwtbeentje. M. fléxor digiti quinti brevis, korte pinkbuiger; van het lig. carpi transversum en de hamulus van het os hamatum naar de eindpees van de M. abductor digiti V.

M. fléxor digiti pedis quinti brevis, korte buiger van de kleine teen; van het lig. plantare longum en vijfde middelvoetsbeen naar het eerste kootje van de kleine teen. M.fléxordigitórum pedisbreviss. perforatuss. sublimis s. pediieus, korte tenenbuiger; van de ondervlakte van de proc. medialis van het tuber calcanei naar de bases van de tweede kootjes der laatste vier tenen. M. fléxordigitórum pedis longus, lange tenenbuiger, van de achterzijde van het scheenbeen naar de eindkootjes der laatste vier tenen.'M. fléxor digitorum profündus, diepliggende vingerbuiger; van de palmzijde van de ellepijp en de membrana interossea naar de bases der eindkootjes van de laatste vier vingers. M. fléxor digitorum sublimis, oppervlakkig liggende vingerbuiger; van de epicondylus medialis (caput humerale) en van het bovenste deel van het spaakbeen (caput radiale) naar de middelkootjes der laatste vier vingers. M fléxor hillucis brevis, korte groteteenbuiger; van het eerste wigvormige been en het lig. plantare longum naar het mediale en laterale sesambeen van de grote teen. M. fléxor héllucis longus, lange groteteenbuiger; van het onderste deel van het kuitbeen en de membrana interossea naar het tweede lid van de grote teen.

M. fléxor manus radial is. = M. flexor carpi radialis. M. fléxor póllicis brevis, korte duimbuiger; één hoofd van het lig. carpi transversum en één van het os multangulum majus, minus en os capitatum naar het radiale sesambeen. M. fléxor póllicis longus, lange duimbuiger; van de handpalmzijde van het spaakbeen naar de basis van het tweede duimkootje. M. frontalis, voorhoofdspier; van de huid boven de oogholten naar de galea. Müsculi fusifórmes spoelvormige spieren; uit een dun hoofd, een buiken een pees bestaande. M. gastrocnemius, kuitspier; van de condylus medialis en lateralis van het dijbeen naar het tuber calcanei (Achillespees).

M. gastrocnemius int., = M. soleus. M. geméllus inf., sup., bovenste, benedenste tweelingspier; van het tuber ischii en despina ischiadica naar de pees van de m. obturator. Musculi gemélli surae, tweelingspieren van de kuit = M. gastrocnemius. M. genioglossus, kintongspier; van de spina mentalis naar de tong. M. geniohyoideus, kin-tongbeenspier; van de spina mentalis naar het lichaam van het tongbeen. M. glossopala i us, tong-gehemeltespier; van onder het slijmvlies van de eerste gehemelteboog naar de zijrand van de tong.

M. glossopharyngeus, tong-keelholtespier, = M. constrictor pharyngis sup. M. glosso-stap h y 11n us, tong-huigspier = M. glosso-palatinus. M. glutaeus lateralis, M. tensor fasciae latae. M. glutaeus maximus, grootste bilspier; van de zijvlakte van het.darmbeen, de fascia lumbo-dorsalis, de zijrand van het heilig- en stuitbeen en het lig. sacro-tuberosum naar de tuberositas glutaea van het dijbeen en de fascia lata. M. glutaeus medius, middelste bilspier; van de zijvlakte van het darmbeen en de fascia lata naar de trochanter major. M. glutaeus minimus, kleinste bilspier; van de zijvlakte van het darmbeen naar de voorrand van de trochanter major.

M. glutaeus quartus, vierde bilspier; een deel van de M. iliacus. M. gracilis, slanke spier; van de rand van de onderste tak van het schaambeen naar de mediale vlakte van het scheenbeen. M. gracillimus óculi, zeer fijne oogspier; een dun spiertje, dat soms de m. obliquus sup. begeleidt. M. hélicis major (zie Helix), grote schroefspier; van de spina helicis van het oorkraakbeen naar de eminentia fossae triangularis (zie Fossa). M. hélicis minor, van de rima helicis naar de spina helicis. M.

Horneri, pars lacrimalis van de M. orbicularis oris. M. humilis, lage spier, = M. rectus inferior oculi. M. hyo-glóssus, tongbeentongspier, van het tongbeen naar de tong. M. hyo-pharýngeus, tongbeenkeelholtespier, = M. constrictor pharyngis medius. M. ileo-lumbélis, een deel van de M. quadratus lumborum. M. i leo tibialis, = M. tensor fasciae latae.

M. iliacus, heupspier, van de fossa iliaca naar de trochanter minor. M. iIio-costélis, heupribbenspier; van de eerste tot twaalfde rib en de heupbeenskam naar de ribben en de dwarse uitsteeksels van de vierde, vijfde en zesde halswervel; onderdeel van de M. erector trunci. M. ilio-psóas, M. psoas major en M. iliacus tezamen. Musculi incisivi labii inf., sup., snijtandspieren van de boven- en onderlip; van de juga alveolaria der buitenste snijtanden naar de mondhoeken. M. indicator (Lat., aanwijzer), = M. extensor indicis proprius. M. infraspinatus, onderdoornspier, van de fossa infraspinata van het schouderblad naar het tuberculum majus van het opperarmbeen.

Müsculiinter Articulares, = Mm. intertransversarii. M. inter-arytaenoldeus, = M. arytaenoideus transversus. Musculi intercartilagínei, het gedeelte der tussenribspieren, dat zich tussen de ribbekraakbeenderen bevindt. Musculi intercostéles, tussenribsspieren; in de elf tussenribsruimten; de Mm. I. externi lopen naar voren en beneden, de Mm. I. interni naar achteren en beneden; de achterste gedeelten worden Mm. subcostales, de voorste Mm. intercartilagínei genoemd.

M. i n te rfo veolar is (Braune), spierbundels, die soms de falx inguinalis (zie ald.) en het lig. interfoveolare vervangen of versterken. Musculi interóssei dorsales s. externi manus, tussenbeenspieren (vier, van de rugzijde der hand, telkens van de naar elkander toegerichte zijkanten van twee middelhandsbeenderen, naar de spaakbeenzijde van het eerste kootje van de tweede en derde vinger, en de ellepijpszijde van de ringvinger en pink). Musculi interóssei dorsales s. externi pedis, tussenbeenspieren van de rugzijde van de voet; van de naar elkander toe gerichte randen van twee middelvoetsbeenderen (I—IV) naar de binnenzijde van het eerste kootje van de tweede en de buitenzijde van het eerste kootje van de tweede tot vierde teen. Müsculi interóssei volares s. interni manus, tussenbeenspieren (drie); van de palmzijde der hand, resp. van de ellepijpzijde van het tweede middelhandsbeen, naar de ellepijpzijde van de wijsvinger; van de spaakbeenzijde van het vierde middelhandsbeen naar de spaakbeenzijde van de middelvinger, en van de spaakbeenzijde van het vijfde middelhandsbeen naar de spaakbeenzijde van de pink. Mm. interóssei plantares s. interni pedis, tussenbeenspieren van de voetzool, van de mediale rand der derde tot vijfde middelvoetsbeenderen naar de eerste kootjes van de derde, vierde en vijfde teen. Musculi interspinales, tussendoornsspieren; tussen telkens twee doornvormige uitsteeksels der wervels.

Musculi intertransversarii, tussen telkens twee dwarse uitsteeksels der wervels. M. I s c h i ocavernósus, van de onderste tak van het zitbeen naar het corpus cavernosum van het mannelijk lid, resp. de kittelaar en het lig. transversum pelvis. M. Ischio-coccygeus, zitbeen-staartbeenspier; de achterste vezels van de m. levator ani, van de zitbeensdoorn naar het staartbeen. M. júgo-maxiIlaris, = m. masseter.

M. laryngo-pharyngeus, trottenhoofdkeelholtespier, = M. cricoarytaenoideus. M. lateralis nasi, = pars alaris musculi nasalis. M. latissimus colíf, breedste halsspier, = platysma (zie ald.). M. latissimus dorsi, breedste rugspier; van de doornvormige uitsteeksels der vijfde (zevende) tot twaalfde borstwervels, de fascia lumbo-dorsalis, de darmbeenskam en de negende tot twaalfde rib naar de crista tuberculi minoris van het opperarmbeen. M. laxator tympani, slapmaker van het trommelvlies, = lig. mallei anterius. M. levator alae nasi et lábbii superióris, oplichter van de neusvleugel en de bovenlip, — caput angulare van de m. quadratus labii sup.

M. levator alae nasi próprius, eigen oplichter van de neusvleugel, deel van de pars alaris van de m. nasalis. M. levétor angulioris, oplichter van de mondhoek, = M. caninus. M. lévator ínguli scapulae, oplichter van de hoek van het schouderblad, = m. levator scapulae. M. levator ani, oplichter van de aars; van de horizontale tak van het schaambeen, van de fascia pelvis en de fascia obturatoria naar de endeldarm, het stuitbeen en het lig. ano-coccygeum. Musculi levatóres costarum breves et longi, oplichters der ribben, van het dwarse uitsteeksel van de zevende halsen de eerste tot elfde borstwervels naar de bovenrand der eerstvolgende benedenwaarts gelegen rib. M. lévator labii superióris próprius, eigen oplichter van de bovenlip; caput infraorbitale van de m. quadratus labii.

M. levator menti, oplichter van de kin. M. levator palpebrae superióris, oplichter van het bovenooglid; van de bovenomtrek van het foramen opticum en de schede van de gezichtszenuw naar de huid en het kraakbeen van het bovenooglid. M. levator pharyngis, ext. et int., uit- en inwendige oplichter van de keelholte, = m. stylopharyngeus en m. pharyngo-palatinus. M. levator próstatae, oplichter van de voorstaanderklier; de voorste vezels van de m. levator ani, ter weerszijden van de voorstaanderklier. M. Ievator scapulae, oplichter van het schouderblad; van het eerste tot vierde dwarse uitsteeksel der halswervels naar de bovenste hoek en binnenrand van het schouderblad.

M.levator úvulae, oplichter van de huig, = m. uvulae. M. levator veli palatini, oplichter van het zachte gehemelte; van het rotsbeen en de benedenrand van het kraakbeen van de buis van Eustachius naar het peesvlies van het gehemelte. M. lingualis (HenIe),tongspier, = m.longitudinalis (linguae) inf. M. longíssimus (capitis, cérvicis, dorsi), langste spier van het hoofd, de nek, de rug; van het vierde tot zevende dwarse uitsteeksel der halswervels en de eerste drie dwarse uitsteeksels der borstwervels omhoog naar het tweede tot zesde dwarse uitsteeksel der halswervels; en van de vijf lenden- en de eerste vier heiligbeenswervels, de darmbeenskam, het lig. sacroiliacum posterius longum naar de processus accessorii en de dwarse uitsteeksels der lenden- en borstwervels, naar de fascia lumbo-dorsalis en de ribben. M. longitudinalis linguae inf., s u p., onderste en bovenste lengtespier van de tong, die door de eerste verkort, door de laatste omhoog gewelfd wordt. M. longus atlantis, lange spier van de atlas; bovenst zijdelings gedeelte van de m. longus colli. M. longus capitis, lange hoofdspier; van de dwarse uitsteeksels van de derde tot zesde halswervel naar de basis van het achterhoofdsbeen. M. longus colli, lange halsspier; van de atlas naar de derde borstwervel.

Musculi lumbricales manus (lumbricus, regenworm), wormspieren van de hand; van de radiale zijde der vier pezen van de m. flexor digitorum communis naar de radiale rand van de tweede tot vijfde vinger. Musculi lumbricales pedis, wormspieren van de voet; van de pezen van de m. flexor digitorum pedis longus naar de mediale rand van het eerste kootje der vier kleine tenen. M. mandicatórius, = M. masséter, kauwspier; van het jukbeen en de processus zygomaticus van de bovenkaak en van het slaapbeen naar de tak van de onderkaak en de tuberositas masseterica. M. masséter int., = M. pterygoideus int. Musculi masticatórii, kauwspieren. M. mentalis, kinspier; van het jugum alveolare van de benedenste buitenste snijtand naar de huid van de kin.

Musculi metacarpéles ext., int., mm. interossei manus dorsales, volares. Musculi metatarsales ext., int., mm. interossei pedis dorsales, plantares. Musculi multicaudati (cauda, staart), spieren met meer dan één pees. M. multifidus, veel gespleten spier; de dieper liggende laag van de lange rugstrekker; van het heiligbeen naar de eerste halswervel. M. mylo-hyoldeus, kaaktongbeenspier; van de linea mylohyoidea van de onderkaak naar het tongbeen en de bodem der mondholte. M. mylo-pharyngeus, kaak-keelholtespier, = M. constrictor pharyngis sup.

M. nasélis, neusspier; van de voorzijde van de bovenkaak naar de neusrug (pars transversa) en van het jugum alveolare van de hoektand naar de neusvleugel (pars alaris). M. nutator capitis (knikker van het hoofd), M. sterno-cleido-mastoideus. M. obliquus abdóminis ext., uitwendige schuine buikspier; van de buitenvlakte der acht onderste ribben naar de darmbeenskam en naar beneden en binnen naar het peesvlies. M. obliquus abdóminis int., inwendige schuine buikspier, onder de M. obl. abd. ext.; van het diepliggende blad der fascia lumbo-dorsalis, de darmbeenskam en de buitenste helft van de liesband naar de onderrand der tiende tot twaalfde ribben en het peesvlies. M. obliquus auriculae, schuine oorspier; aan de achterzijde van het oor tussen eminentia fossae triangularis en eminentia conchae. M. obliquus capitis inf., onderste schuine hoofdspier; van het doornvormig uitsteeksel van de draaier naar het dwarse uitsteeksel van de atlas.

M. obliquus capitis sup., bovenste schuine hoofdspier; van het dwarse uitsteeksel van de atlas naar het lig. nuchae inferius. M. obliquus colli sup. en inf., bovenste en onderste schuine halsspier (Luschka); de bovenste en onderste schuine vezelen van de m. longus colli. M. obliquus óculi inf., onderste schuine oogspier, van de onderrand der oogkas naar de buitenvlakte van het oog. M. obliquus óculi sup., bovenste schuine oogspier, van het foramen opticum, door de trochlea (zie ald.) heen, naar de bovenzijde van het oog; syn. M. trochlearis. M. obturétor ext., buitenste verstoppende spier; van de membrana obturatoria naar de fossa trochanterica.

M. obturator int., binnenste verstoppende spier; van de binnenvlakte van het heupbeen en de membrana obturatoria naar de fossa trochanterica, door het verstopte gat heen; syn. M. marsupialis = buidelspier. M. occipitalis, achterhoofdsspier; van de linea nuchae sup. naar de galea (zie ald.). M. omo-hyoideus, schouder-tongbeenspier; tweebuikige spier, van het lig. transversum scapulae naar hét lichaam van het tongbeen. M. opisthoténar = M. sacro-spinalis. M. oppónens digiti quinti, tegenoversteller van de vijfde vinger; van de hamulus ossis hamati en het lig. carpi transversum naar de ellepijpszijde van het vijfde middelhandsbeen.

M. oppónens digiti quinti pedis, tegenoversteller van de vijfde teen; van het lig. plantare longum en de basis van het vijfde middelvoetsbeen naar de buitenrand hiervan. M. oppónens pollicis tegenoversteller van de duim; van het tuberculum ossis multanguli majoris en het lig. carpi transversum naar het eerste middelhandsbeen. M. orbicularis óculi, kringspier van het oog; a. pars palpebralis, ooglidgedeelte, binnenwaarts van de oogleden; b. pars lacrimalis, traangedeelte; van de crista lacrimalis post. en de traanzak naar de oogleden; c. pars orbitalis, oogkasgedeelte, om de rand der oogleden heen. M. orbicularis oris, kringspier van de mond. M. orbitalis, oogkasspier; gladde spiervezels in de membrana orbitalis. M. palato-glóssus, = M. glosso-palatinus.

M. palato pharyngeus, = M. pharyngo palatinus. M. palato-staphyIinus, gehemelte-huigspier, = M. uvulae. M. palmar is brevis, korte handpalmspier; van de fascia palmaris naar de huid van de muis van de pink. M. palmaris longus, van de epicondylus medialis humeri en de fascia antebrachii naar de aponeurosis palmaris. M. palpebralis inf. et sup. onderste en bovenste ooglidspier. Musculi papiIlares, tepelspieren (in de hartekamers).

Musculi pectinati (pecten, kam), kamspieren; vooruitspringende spieren aan de binnenzijde der harteboezems. M.

pectineus, van de kam en de opstijgende tak van het schaambeen en de fascia pectinea naar de linea pectinea van het dijbeen. M. pectoralis major, grote borstspier; van het sleutelbeen, de bovenste zes ribbekraakbeenderen, het borstbeen en de schede van de m. rectus abdominis naar de crista tuberculi majoris van het opperarmbeen. M. pectoralis minor, kleine borstspier, van de derde tot vijfde rib naar de proc. coracoideus. Musculi pennéti, gevederde spieren, waarvan de bundels, gelijk de baard van een veder, schuin staan op één of beide zijden van een peesblad, dat door de lengte van de spier loopt (m. unipennatus, m. bipennatus). M. perforétus, doorboorde spier, = M. flexor digitorum sublimis, waarvan de pezen die van de m. flexor profundus doorlaten; deze heet daarom M. perfórans. M. peronéus brevis, korte kuitbeenspier; van de benedenhelft van het kuitbeen naar de tuberositas van het vijfde middelvoetsbeen.

M. peronéus longus, lange kuitbeenspier; van het bovenste deel van kuit- en scheenbeen naar de basis van het eerste wigvormige en het eerste (en tweede) middelvoetsbeen. M. peronéus tertius, derde kuitbeenspier; het deel van de m. extensor digitorum pedis longus, dat naar de kleine teen gaat. M. petro-pharyngeus, rotsbeen-keelholtespier; van het rotsbeen naar de keelholte. M. petro salpingo staphylinus, = M. levator veli palatini. M. p leu ro-oesop hagé us, borstvliesslokdarmspier; van de linker pleura mediastinalis naar de langsspierlaag van de slokdarm. M. pharyngo-palatinus, keelholte-gehemeltespier, van de tuba Eustachii, de proc. pterygoideus en de gehemelte-aponeurose naar de achterwand der keelholte en de achterrand van het schildkraakbeen; syn.

M. salpingo-pharyngeus. M. pirifórmis, peervormige spier; van de voorzijde van het heiligbeen naar de trochanter major. M. plantaris, voetzoolspier, van de buitenknobbel van het dijbeen naar de achillespees of naar het hielbeen. M. poplitéus, kniekuilspier; van de buitenknobbel van het dijbeen en van de gewrichtsbeurs der knie naar het planum popliteum van het scheenbeen. M. praesternélis, = M. sternalis. M. procérus, slanke spier; van de neusrug naar de huid van het voorhoofd.

M. pronator quadratus, vierkante voorwaartsdraaier; van de handpalmzijde van de ellepijp naar het spaakbeen. M. pronator téres, ronde voorwaartsdraaier; a. van de epicondylus medialis van het opperarmbeen en het septum intermusculare medium (caput humerale), en b. van de proc. coronoideus van de ellepijp (caput ulnare) naar de rug- en zijvlakte van het spaakbeen. M. prostaticus, sluitspier der urineblaas. M. psoas major, grote lendenspier; van de twaalfde borstwervel en de lichamen der eerste vier lendenwervels en de dwarse uitsteeksels der vijf lendenwervels naar de trochanter minor. M. psoas minor, kleine lendenspier; van de twaalfde borst- en de eerste lendenwervel naar de trochanter minor. M. pterygoideus ext., int., uitwendige, inwendige spier van het vleugelvormig uitsteeksel: a. van de buitenzijde van de processus pterygoideus en de crista infratemporalis naar de fovea pterygoidea van de proc. coronoideus van de onderkaak; b. van de fossa pterygoidea naar de tuberositas pterygoidea van de onderkaak.

M. ptérygo-pharyngeus, = M. constrictor pharyngis sup. M. puboperitonealis (Macalister), pubo-rectalis, pubotransversalis (Luschka), = M. interfoveolaris. M. pyramidalis, pyramidevormige spier; van het schaambeen naar de linea alba. M. pyramidalis auriculae, gedeelte van de m. tragicus naar de spina helicis van de oorschelp. M. pyramid al is nas i, = M. procerus. M. quadratus femoris, vierkante dijspier, van dezitbeensknobbel naar de trochanter major en de crista intertrochanterica.

M. quadrétus labii inferióris, superióris, vierkante spier van onder-en bovenlip: a. van de onderkaak, onder het foramen mentale naar het midden en naar boven naar de onderlip; b. van het voorhoofdsuitsteeksel van de bovenkaak, de margo infra-orbitalis en het jukbeen naar de bovenlip. M. quadrétus lumbórum, vierkante lendenspier; van de darmbeenskam en het lig. ilio-lumbale naar de twaalfde rib en de dwarse uitsteeksels der eerste drie of vier lendenwervels. M. quadratus plantae, vierkante zoolspier; van de binnen- en ondervlakte van het hielbeen naar de pees van de m. flexor digitorum pedis longus. M. quédriceps fémoris, vierhoofdige dijspier, d.i. de m. rectus femoris en de drie musculi vasti femoris te zamen. M. quadriceps surae, vierhoofdige kuitspier, d.i. de m. gastrocnemius, soleus en plantaris te zamen; vgl. M. triceps surae.

M. radialis ext. longus en brevis, = M. extensor carpi radialis longus en brevis. M. radialis internus, = M. flexor carpi radialis. Müsculus recto-coccygeus (retractor recti), recto-uterInus en rectove si ca lis, spieren van de endeldarm resp. naar het stuitbeen (terugtrekker van de endeldarm), de baarmoeder en de urineblaas; ontspringend resp. van de tweede en derde stuitbeenswervel, de buitenste spierlaag van de baarmoeder en (bij de man) de urineblaas, en gaande naar de endeldarm. M. rectus abdominis, rechte buikspier; van het vijfde tot zevende ribbekraakbeen, van het zwaardvormig uitsteeksel en het lig. costo-xiphoideum naar de bovenrand van het schaambeen. M. rectus capitis anticus, voorste rechte hoofdspier; van de voorzijde van het dwarse uitsteeksel van de atlas naar de basis van het achterhoofdsbeen. M. rectus capitis anticus major, = M, longus capitis.

M. rectus capitis anticus minor, = M. rectus capit. ant. M. rectus capitis lateralis, zijdelingse rechte hoofdspier; van het dwarse uitsteeksel van de atlas naar de proc. jugularis van het achterhoofdsbeen. M. rectus capitis post. major, grote achterste rechte hoofdspier; van het doornvormig uitsteeksel van de draaier naar de linea nuchae inferior. M. rectus capitis post. minor, kleine achterste rechte hoofdspier; van het tuberculum posticum van de atlas naar de linea occipitalis inf. M. rectus fémoris, rechte dijspier, van de voorste benedenste darmbeensdoorn en de bovenrand van het acetabulum naar de tuberositas van het scheenbeen. Musculi recti óculi, rechte oogspieren: a) inferior, van het benedenste gedeelte der fissura orbitalis sup. naar de benedenzijde van het oog; b) internus (medialis), van vlak binnenwaarts van het foramen opticum naar de mediale zijde van het oog; c) lateralis (abducens) van het buitenwaartse gedeelte der fissura orbit, sup. naar de laterale zijde van het oog; d) superior, van vlak boven het foramen opticum naar de bovenzijde van het oog.

Musculi Reisseisen, gladde spiervezelbundels der kleinste bronchi. M. retrahens auriculae, terugtrekker van het oor, = M. auricularis post. M. rhomboideus major, jm i nor, grote kleine ruitvormige spier; a. van de doornvormige uitsteeksels der eerste vier borstwervels naar de binnenrand van het schouderblad; b. van het lig. nuchae der twee onderste halswervels naar de spina scapulae. M. Riolani, = M. ciliaris. M.

Riolani (Macalister),= M. tarsalis sup. M. risórius (Santorini), lachspier; van de fascia parotideo-masseterica naar de mondhoek. Musculi rotatóres, rolspieren; korte spieren van de dwarse uitsteeksels der borstwervels naar de bogen der daarboven liggende; dienen voor de draaiing der wervels om hun as. M. sacci lacrimalis, spier van de traanzak; pars lacrimalis van de m.orbicularis orbitae. M. sacro-coccygeus ant., voorste heiligbeen-staartbeenspier; aan de buikzijde van de onderste heiligbeenstot de onderste staartbeenswervel. M. sacro-coccygeus post., eveneens aan de rugzijde.

M. sacro-l u m bal is, = M. ilio-costalis. M. sacro-spinalis, = M. ilio-costalis + M. longissimus dorsi; syn. M. erector trunci, opisthotenar. M. sal p i ngo-p hary ng eus, trompet-keelholtespier; van het kraakbenig gedeelte der tuba Èustachii naar de mediale wand der keelholte. M. sartórius (sartor, kleermaker), kleermakersspier; van de bovenste voorste darmbeensdoorn naar de binnenvlakte van het scheenbeen. M. scalénus anticus, voorste scheve spier; van het dwarse uitsteeksel der derde tot zesde halswervels naar het tuberculum scalenum der eerste rib.

M. scalénus medius, middelste scheve spier; van de dwarse uitsteeksels der onderste zes halswervels naar de eerste rib. M. scalénus minimus, kleinste scheve spier; van het dwarse uitsteeksel van de zevende halswervel naar de koepel van het borstvlies; syn. spier van Sibson. M. scalénus posticus, achterste scheve spier; van het dwarse uitsteeksel van de vijfde tot zevende halswervels naar de tweede rib. M. semi-membranósus, halfvliezige spier; van de zitbeensknobbel naar de achterzijde van de binnenknobbel van het scheenbeen, het peesvlies van de

m.popliteus en de achterzijde van de beursband van het kniegewricht. M. sem is pinal is (capitis, cérvicis, dorsi), spier van de halve ruggegraat): van het hoofd, de nek, de rug;
a) van de gewrichtsuitsteeksels der derde tot zesde hals- en de dwarse uitsteeksels van de zevende hals- en van de eerste zeven borstwervels naar het achterhoofd, tussen de bovenste en benedenste linea nuchae;
b) van de dwarse uitsteeksels der eerste vijf borstwervels naar de doornvormige uitsteeksels van de tweede tot zesde halswervels;
c) van de doornvormige uitsteeksels der vijfde tot elfde borstwervels naar die van de benedenste twee hals- en bovenste vijf borstwervels. M. semitendinósus, half peesachtige spier, van de zitbeensknobbel naar de binnenvlakte van het scheenbeen. M. serratus anterior s. anticus major, grote, voorste gezaagde spier; van de zijkanten der eerste negen ribben naar de binnenrand en de ribbenvlakte van het schouderblad. M. serratus posterior inf., sup., achterste (onderste, bovenste) gezaagde spier: a) van de fascia iumbodorsalis naar de onderrand van de onderste vier ribben; b) van de doornvormige uitsteeksels van de onderste twee hals- en de bovenste twee borstwervels naar de tweede tot vijfde rib. M. sóleus, scholspier; van de linea popiitea en de binnenrand van het scheenbeen en van het kopje en de buitenrand van het kuitbeen naar het tuber calcanei. M. solitarius pharyngis, eenzame keelholtespier, = M. azygos pharyngis. M. spheno-salpingo-staphylinus, = M. tensor velipalatini. M. sphincter ani ext., (Syn. M. sphincter pelvirectalis) en int., uit- en inwendige sluitspier van de aarsopening; de eerste dwars gestreept, de tweede gladvezelig; soms is er ook een M. sphincter ani tertius, ongeveer 6 cm hoger. M. sphincter ócuIi, = M. orbicularis orbitae. M. sph i ncter Oddi, ringspier om de ductus cholédochus. M. sphincter oris, = M. orbicularis oris. M. sphincter pupillae, gladvezelige spier in het regenboogvlies, die de pupil vernauwt. M. sphincter pylóri, ringspier van de maagportier. M. sphincter uréthrae membranaceae, sluitspier van de vliezige urinebuis, daaromheen liggend. M. spinalis (capitis, cérvicis, dorsi), ruggegraatsspier van het hoofd, de nek, de rug;
a) van de doornvormige uitsteeksels der onderste hals- en bovenste borstwervels naar de m. semispinalis;
b) van de doornvormige uitsteeksels van de vijfde tot zevende halswervels en de bovenste twee borstwervels naar de doornvormige uitsteeksels der tweede tot vierde halswervels;
c) van de doornvormige uitsteeksels der onderste drie borst- en bovenste drie lendenwervels naar de doornvormige uitsteeksels der tweede tot achtste borstwervels. M. spinotransversalis, = M. sacrospinalis. M. s p I é n i u s, spalkspier van hoofd en nek:
a) M. splénius capitis, van de doornvormige uitsteeksels der onderste vier hals- en bovenste drie borstwervels naar het tepelvormig uitsteeksel van het slaapbeen en de linea nuchae sup;
b) M. splénius cérvicis, van de derde tot zesde borstwervel naar de dwarse uitsteeksels van de eerste en tweede halswervel. M. stapédius, stijgbeugelspier; van de eminentia pyramidalis naar het kopje van de stijgbeugel. M. sternélis, borstbeenspier; van het oppervlakkige blad der fascia pectoralis en van de aanhechting der vijfde of zesde rib naar dezelfde fascia aan de rand van het handvatsel van het borstbeen. M. sterno-cleido-mastoídeus, borstbeen-sleutelbeen-tepelspier, schuine halsspier; van het handvat van het borstbeen en het binneneinde van het sleutelbeen naar het tepelvormig uitsteeksel van het slaapbeen en de linea nuchae sup. M. stemélis, M. sternocostalis, = M. transversus thoracis. M. sternohyoideus, borstbeen-tongbeenspier; van het handvatsel van het borstbeen, het sleutelbeen-borstbeengewricht en het sleutelbeen naar het lichaam van het tongbeen. M. sternothyreofdeus, borstbeenschildkraakbeenspier; van de binnenvlakte van het handvatsel van het borstbeen en van het eerste ribbekraakbeen naar het schildkraakbeen. M. stylo auricularis (Hyrtl), stijl-oorspier; van de processus styloideus naar de achterzijde van het oorkraakbeen. M. styloglóssus, stijitongspier; van de processus styloideus en het lig. stylomandibulare naar de tong. M. sty lohyoideus, stijltongbeenspier; van het stijlvormig uitsteeksel naar de grote hoorn van het tongbeen. M. stylopharyngeus, stijlkeelholtespier; van het stijlvormig uitsteeksel naar de keelholte, de
m. glosso-palatinus, het schildkraakbeen en het strotklepje. M. subclavius, ondersleutelbeenspier; van de mediale helft der eerste rib naar de sulcus subclavius van het sleutelbeen. Musculi subcostiles, = Mm. intercostales int. M. subcrurélis, = M. articularis genu. M. subcutaneus colli, = platysma. M. sub femoris, = M. articularis genu. M. su bscapu léris, onderschouderbladspier; van de fossa en fascia subscapularis naar het tuberculum minus van het opperarmbeen, de crista tuberculi minoris en de beursband van het schoudergewricht. M. supinitor brevis, korte achterwaartsdraaier; van de epicondylus lateralis van het opperarmbeen, het lig. collaterale radiale, het lig. annulare radii en de crista musculi supinatoris van de ellepijp naar het spaakbeen onder de tuberositas radii. M.supinétorlongus, lange achterwaartsdraaier, = M. brachio-radialis. M. supraspinétus, bovendoornspier; van de fossa en fascia supraspinata (schouderblad) naar het tuberculum majus van het opperarmbeen. M. suspensórius duodéni, ophangspier van de twaalfvingerige darm; gladvezelige spier; van het linker been van het middenrif naar de twaalfvingerige darm. M. syndésmo-pharyngeus, band-keelholtespier; van het lig. hyo-thyreoideum lat. naar de achterzijde der keelholte. M. tarsalis inf., sup., onderste, bovenste ooglidspier; gladvezelig. M. temporalis, slaapspier; van het planum temporale en de fascia temporalis naar de proc. coronoideus van het onderkaaksbeen. M. ténsor chorioideae, spanner van het vaatvlies, = spier van Brücke. M. ténsor fasciae latae, spanner van het brede peesvlies; van de bovenste voorste darmbeensdoorn naar de tractus ilio-tibialis. M. ténsor tympani, spanner van het trommelvlies; van het rotsbeen, de grote vleugel van het wiggebeen en het kraakbeen der tuba Eustachii naar het handvat van de hamer. M. ténsor veli palatini, spanner van het zachte gehemelte; van het wiggebeen en de tuba Eustachii naar het peesvlies van het gehemelte. M. téres major, grote ronde spier; van de achterzijde van het schouderblad naar de crista tuberculi minoris van het opperarmbeen. M. téres minor, kleine ronde spier; van de buitenrand van het schouderblad naar het tuberculum majus van het opperarmbeen. M. thyreoary-epiglótticus, = M. aryepiglotticus, = M. arytaenoideus obliquus. M. thyreo-arytaenoideus, schildschenkkanspier; van de binnenvlakte van het schildkraakbeen naar de fovea oblonga van het schenkkankraakbeen; het gedeelte, dat in de stemband ligt, wordt M. th. internus (kort „internus”; syn. M. vocalis) genoemd; het daarbuiten liggende heet „externus”. M. thyreo-epig lótticus, schild-strotklepspier; van de binnenvlakte van het schildkraakbeen naar het strotklepje. M. thyreo-hyoldeus, schildtongbeenspier; van de linea obliqua van het schildkraakbeen naar het lichaam en de grote hoorn van het tongbeen. M. thyreopharyngeus, = M. constrictor pharyngis inf. M. tibialis anticus, voorste scheenbeenspier; van de zijvlakte en de crista interossea van het scheenbeen, de fascia cruris en het tussen beenvlies naar de zoolvlakte van het eerste wigvormige en eerste middelvoetsbeen naar de tuberositas oss. navicularis en de voetzoolzijde der ossa cuneiformia en der middelvoetsbeenderen II—IV. M. tibialis pósticus, achterste scheenbeenspier, van de achterzijde van het scheenbeen en het tussenbeenvlies. M. trachélomastoideus = M. longissimus capitis. M. tragicus, oorlelspier, aan de buitenzijde van het oorlelletje. M. transversalis auriculae,

dwarse oorspier; van de eminentia conchae naar de eminentia scaphae. M. transversalis cérvicis, = M. longissimus cérvicis. M. transverso-spinalis, = M. semispinalis + m. multifidus + musculi rotatores. M.transverso-urethralis, = M. sphincter urethrae membranaceae. M. transvérsus abdóminis, dwarse buikspier; van de onderste zes ribbekraakbeenderen, de fascia lumbodorsalis, de darmbeenskam en de liesband dwars naar de buik-aponeurose. M. transvérsus linguae, dwarse tongspier; tussen M. genio- en hyo-glossus.

M. transvérsus nuchae, dwarse nekspier; van de protuberantia externa van het achterhoofdsbeen naar het tepelvormig uitsteeksel van het slaapbeen. M. transvérsus perinéi profundus, diepliggende dwarse bilnaadspier; gedeelte van het trigonum urogenitale, tussen de bladen van het bilnaadpeesvlies. M. transvérsus perinéi superficialis, oppervlakkige dwarse bilnaadspier; van het zitbeen naar de middellijn of naar de m. bulbo-cavernosus en de sphincter ani ext. H. transvérsus plantae, dwarse zoolspier; caput transversum van de m. adductor hallucis. M. transvérsus thoracis (ant.), (voorste) dwarse borstkasspier; van de achterzijde van het borstbeen en het zwaard vormig uitsteeksel naar de kraakbeenderen der 2e (of 3e) tot 6e ribben. M. transvérsus thoracis pósticus, achterste dwarse borstkasspier, = Musculi subcostales.

M. trapézius, = M. cucullaris, monnikskapspier, trapeziumvormige spier; van de linea nuchae sup., de protuberantia ext. van het achterhoofdsbeen, de doornvormige uitsteeksels van de zevende hals- en de twaalf borstwervels naar het sleutelbeen, de schoudertop en de doorn van het schouderblad. M. triangularis, driehoekige spier; van het middengedeelte van de rand van de onderkaak naar de mondhoek. M. triangularis sterni, = M. transversus thoracis. M. triangularis su p., = M. caninus. M. triceps brachii, driehoofdige armspier; a) caput longum, van de tuberositas infraglenoidalis van het schouderblad; b) caput mediale, van de achterzijde van het opperarmbeen, beneden de sulcus nervi radialis; c) caput laterale, van boven de sulcus nervi radialis, naar het olecranon. M. triceps surae, driehoofdige kuitspier, = M. soleus + M. gastrocnemius.

M. trochlearis, katrolspier, = M. obliquus superior oculi. M. ulnaris ext., = M. extensor carpi ulnaris. M. urethralis, = M. sphincter urethrae membranaceae. M. urogenitalis, = M. bulbo-cavernosus +

M. ischio-cavernosus + M. transversus perinei superf. en prof. + M. sphincter urethrae membranaceae. M. uvula, huigspier; van het gehemelte-peesvlies en de spina nasalis post. naar de punt van de huig. M. vastus intermédius, brede middenspier; van de voorzijde van het dijbeen naar de tuberositas van het scheenbeen. M. vastus lateralis, brede zijspier; van de basis van de trochanter major, de linea intertrochanterica en het labium mediale der linea aspera van het dijbeen naar de tuberositas van het scheenbeen. M. vastus medius, naar het midden gelegen brede spier; van het onderste deel der linea intertrochanterica en het labium mediale der linea aspera van het dijbeen naar de tuberositas van het scheenbeen. M. ventricularis, vgl. M. thyreo-arytaenoideus. M. verticalis linguae, loodrechte tongspier, tussen de twee langsspieren. M. vocalis, stemspier = M. thyreo-arytaenoideus int. M. zygomaticus (major), grote jukspier; van het jukbeen naar de mondhoek. M. zygomaticus minor, = caput zygomaticum van de m. quadratus labii sup.