(infarcio, instoppen; gerundium infarsum of infartum),
1. opvulling van een weefsel met vreemde stoffen; opstopping (D., Anschoppung), bijv. urinezuur-, kalk-, pigment-infarct der nier, als deze stoffen zich in de urinekanaaltjes of elders in de nier afzetten; vroeger werd ook de metritis chronica (zie ald.) uterusinfarct genoemd ;
2. weefselveranderingen door verstopping van kleine eindarteriën (embolisch, ischaemisch of thrombotisch infarct); het van bloedtoevoer afgesloten gedeelte kan öf bloedledig blijven, sterft dan af en wordt ondoorschijnend bleekwit (anaemisch of wit infarct, ook verkeerdelijk „fibrinewig” genoemd); beter „ischaemische necrose”, daar bij deze toestand juist het „ingestopte” ontbreekt; óf er komt, van naburige gedeelten uit, in dat gedeelte enig bloed, dat door de ontaarde vaatwanden heen in het weefsel geraakt; het infarct wordt dan donkerrood en vast op het aanvoelen (haemorrhagisch of rood infarct).