Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 26-06-2020

Fistula

betekenis & definitie

(Lat., pijp), fistel, een niet van nature aanwezige verbindingsopening tussen de oppervlakte van het lichaam en een klier, kanaal of inwendige holte, ontstaan door verzwering (pijpzweer), of aangeboren, of kunstmatig aangebracht (Fistula compléta); komt de verbinding niet geheel tot stand, dan spreekt men van F. incompléta; een fistel waarvan de randen met slijmvlies bekleed zijn, noemt men lipfistel. Naar de aard der stoffen, die door de fistel komen, onderscheidt men de fistels in etter-, drek-, tranenfistels, enz.

F.ani, endeldarmfistel, completa of incompleta externa (met alleen een uitwendige opening) of interna (met alleen een inwendige opening). F. auris congénita, aangeboren oorfistel, overblijfsel van de eerste kieuwspleet; meestal vóór het oor, boven de tragus of in het oorlelletje. F. bimucósa, fistel tussen twee slijmvliezen, nl. van twee aan elkander vergroeide darmlissen. F. colli congénita, aangeboren halsfistel; fistel met zeer nauwe opening, welke naar het strottenhoofd, de luchtpijp of de keelholte leidt, of slechts naar het celweefsel, en ontstaan is door gebrekkige sluiting der derde of vierde kieuwspleet of gebrekkige vereniging van de derde of vierde kieuwboog. F. lacrimalis, traanfistel, meestal van de traanzak, zelden van de traanklier of -buis naar de huid. F. oesóphago-trachealis, fistel tussen slokdarm en luchtpijp.

F. recto-vaginalis, rectov e s i c a I i s, fistels tussen de endeldarm en de schede of de urineblaas. F. uréthrocutanea penis, = hypo- of epispadia (zie ald.). F. vési co-umbiIicalis, blaasnavelfistel, van de navel naar de top der urineblaas; uit het vruchtleven overgebleven urachus (zie ald.). F. vésico-vaginaIis, urineblaas-schedefistel meestal verzwering na langdurige druk van de schedel op de weke delen bij een moeilijke bevalling.

< >