(C. L.
Elsässer), (Lat., tabeo, smelten), schedelverweking ; rhachitische aandoening van het schedeldak, voornl. van de schelp van het achterhoofdsbeen, waardoor hierin verspreide dunne plekken en ten slotte zelfs gaten ontstaan, slechts bedekt door het beenvlies en het harde hersenvlies.