(verkleinw. van cella), kleine holte, cel. C. axis ramificatae (vgl.
Ascylinder), zenuwcellen van het ruggemerg, waarvan de neuriet zich vertakt in de grauwe stof. C. calicifórmes, (Lat., calix, beker), bekercelien. C. coli, zie Haustra. C. commissurales, zenuwcellen van het ruggemerg, waarvan het neuriet zich door de witte commissuur naar de voorste zijstreng der tegenovergestelde zijde begeeft. C. ethmoidales, dunwandige holten in de beide zeefbeenlabyrinten. C. funiculares, strengcellen, zenuwcellen van het ruggemerg, waarvan het zenuwuitsteeksel loopt in een der mergstrengen.
C. juxtasinuales, cellen van het rotsbeen, die daarbuiten zijn komen te liggen, nabij de sinus. C. mastoldeae, de holten in het tepelbeen, die met de trommelholte in verbinding staan; zie Antrum mastoideum. C. muclparae (mucus, slijm), slijmcellen. C. pneumaticae tubariae, holten van het rotsbeen in het kanaal voor de tuba Eustachii. C. radiculares, wortelcellen; zenuwcellen van het ruggemerg, waarvan het neuriet naar de gevoels- of bewegingswortels trekt. C. rolandicae, zenuwcellen van de stof van Rolando (zie Aanhangsel) van het ruggemerg. C. tympanicae, holten in de benige bodem der trommelholte.